’Twas de nacht voor de Vervangingskarakter, en overal in de ruimte van Heft, Geen pixel bewoog, zelfs geen spoor; De kabels waren met de grootste zorg gelegd, In de hoop dat de plotter-scanner snel zou verklaren. De kunstenaar zat, kalm bij zijn code, Terwijl lijnen licht werden in hun digitale modus; En bestanden nestelden zich zachtjes, snug in hun draad, Terwijl visioenen van renderingen door zijn hoofd gleden. De scanner lag stil, zijn lens klaar om te zien, Elk object, elk portret, elke nieuwe herinnering; En Luke in zijn jas, verdiept en precies, Had net de logica afgestemd om zijn eerste acte te laten draaien. Toen er uit de schijf zo'n lawaai opstond, Leunde hij uit zijn stoel om te zien wat er aan de hand was. Weg naar het script vloog hij als een flits, Scheurde de console open en keek hoe het opnieuw werd verwerkt. De gloed van het scherm op de vers geprimede muur Gaf de glans van aanwezigheid aan afwezigheid en alles, Toen wat zijn verwonderde ogen te zien kregen, Maar de geest van een gezicht scherp en duidelijk getekend. Met krommingen preciezer dan een hand kon oproepen, Wist hij in een oogwenk, de machine was ontwaakt. Sneller dan gedachten kwamen de commando's, En hij typte en hij noemde elk beeld bij naam: ...